Kik van Boxtel, jonge Melige stuifzwam, Egmond, augustus 2007, in duingrasland.
(De foto is terug te vinden op http://www.padstoel.nl)

Melige stuifzwam
( Lycoperdon lividum Pers. 1809 )
Syn: ( Lycoperdon spadiceum Pers. )
NMV Ga 216070



Taxonomie (stamboom):
Melige stuifzwam is een soort uit het stuifzwamgeslacht Lycoperdon van de familie Stuifzwamachtigen (Lycoperdaceae). Voor deze groep bestaan aparte beschrijvingsbegrippen, zoals gleba, subgleba, e.d. Voor uitleg, zie hier.
Voor determinatie, zie Determinatietabel Stuifzwamachtigen


Veldkenmerken:


Gerhardt (2006, 596): Hoogte: 2-4 cm; Jong: onbestemd wittig-creme-lichtgrijs-bruin, met een zeer fijn, wit melig laagje. Ouder: snel kaal wordende soort, okerkleurig tot lichtbruin. Hechting: substraatballen of mceliumstrengen. Op droge, zandige kalkhoudende bodem, buiten het bos, in graslanden.

Vermeulen(1999, 541): Jong fijn melig–korrelig en bleek bruin, ouder toenemend kaal en grijsbruin. Vrij klein (1–4.5 cm hoog), 1–3 cm doorsnee, met tamelijk kort steeldeel. Onderaan met dikke witte wortelstreng. In droge graslanden.

Nordic (III, 339): 1–3 cm hoog, gleba zonder onderscheidbaar pseudocolumella, opperhuid is bleek grijsbruin, de onderhuid is grijs tot geelbruin, en glanzend. Qua standplaats: de soort groeit niet in bosgebied, wel in open land.

Bates e.a. (2009, 185–186): 10–45 mm in diameter bij 10–40 mm hoog, alle mogelijke vormvariaties van bol- tot peervormig (globose, subglobose, depressed globose to obpyriform). Jong: onbestemd wittig, bijna kaal bemeeld met aangedrukte korreltjes. Ouder: kaler, toenemend bruin via bleekgeel, geelbruin met diverse geel-oranje tussenfasen, en eindigt grijsbruin. Heeft een dikke wortelstreng. Gleba (grijsgeel tot olijfbruin). Subgleba (geelgrijs tot grijsgeel).

 

Waarom deze vier bronverwijzingen ?
Ik mis ontbrekende kenmerken:

  • Afgevallen korreltjes laten geen netpatroon achter.
  • De opperhuid verkleurt niet bij aanraking.
  • De rijpe weefselkleur is niet belangrijk.
  • Wat niemand noemt, zal wel dom zijn, maar:

Zachtstekelige stuifzwam heeft subgleba met uitzonderlijk grote holtes, en op latere leeftijd vaak paars, lila, rode tot violette tinten. (Bates, 2009).

Ik verwacht dan bij de Melige stuifzwam beschrijving ook een opmerking over de grootte van de holte, en de kleur lila in het subgleba. Onvindbaar.

Want Melige stuifzwam heeft dus ook grote holtes en lila subgleba in januari 2012. Soorteigenschappen zijn vaak ongelijkwaardig opgesomd. Als beginner weet je dan niet waarom ze ontbreken. Ontbreken ze, omdat ze er niet toe doen? Of ontbreken ze omdat men eigenschappen alleen noemt als die er wel toe doen? Of ontbreken ze omdat soort A door wetenschapper X is beschreven en soort B door wetenschapper Y? Wat voor waarde hebben niet genoemde eigenschappen voor het opdoen van soortenkennis ? In dit geval zijn de eigenschappen niet soortspecifiek, denk ik, en door het seizoen bepaald.



Biotoop:
Saprofyt, bodembegroeier. Duinsoort, daarbuiten schraal graslandsoort, ook in wegbermen en beekdalen. Houdt van droge grond, arm tot matig humusrijk, zwakzuur tot basische zandgrond.
Het genoemde biotoop in Gerhardt wijkt hiervan af, en strookt niet met de andere bronnen. Zuidelijker in Europa zou het wel een bossoort kunnen zijn.

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum)

Regio:
Tot 1999 leek de Melige stuifzwam de meest algemene stuifzwam in de groot-regio Amsterdam, althans, in het westelijk havengebied. Dat is een terrein dat in 1967 geheel was opgehoogd met zand uit IJmuiden, en een ongelooflijk duinbiotoop vormde voor tal van typerende duinsoorten. Op de graslanden van het opgespoten gebied stond hij met duizenden. Ook werd de soort gevonden op braakliggende bouwterreinen en spoorwegdijken.
Uiteraard verkeren zulke gebieden qua successie in een pioniersstadium. En uiteraard krijg je in zo'n gebied een explosie van pioniersoorten, die even snel weer kunnen verdwijnen.

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum)

Tegenwoordig zijn zulke pioniersgebieden vooral te vinden in de opgespoten recreatiegraslanden langs de Gooimeerkust, bij Almere, Hollandse brug en Stichtse brug, en bij de nieuwe eilanden van IJburg. Die terreinen zijn ook opgespoten, maar met dekzand en slib uit de vaargeulen van Gooimeer, en het kanaal van Amsterdam-Lelystad. Ander zand, met een andere kalkverhouding dan IJmuider zand, maar wel kalkrijk.

Op het Muiderzand (Almeerder strand) staat Melige stuifzwam. Dat zelfde zand ligt ook op de gesaneerde Diemerzeedijk (Diemerpark). Hoe staat het daar? In januari 2012 ging ik er kijken.

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum)

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), Diemerzeedijk, 15 jan. 2012

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum)

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), Diemerzeedijk, 18 jan. 2012

John Reijnders schrijft in Champignons in de Jordaan(1999):
"Nauwkeurige observatie van de korreltjes en de stekeltjes op de hoed en de steel is voor het onderscheiden van de verschillende soorten van groot belang. Een loep die tien keer vergroot is hierbij een belangrijk hulpmiddel. "
en
"Soms is deze voet moeilijk te zien omdat hij half in de grond verborgen zit. Van bovenaf denk je dan dat het een bovist is. Dat gebeurt me nogal eens bij de Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum)"

Dat was voor mij de reden om er nog twee keer heen te gaan. De eerste keer werd ik verrast (ik zocht er stuifballen maar vond ze niet). De andere keren met een stevig schepje, een loep en een huishoudschaar. Want ik nam nogal wat variatie waar in grootte. Van hele kleine zwammetjes met een doorsnee van nog geen cm, tot stevige zwammen van rond de 3 cm. De helft zat tot halverwege het bolletje in de grond, in plaats van er boven op te groeien.

Ik begreep dat ik hier zou kunnen zien: Zachtstekelige stuifzwam, Melige stuifzwam, Kleine bovist, Melige bovist, Loodgrijze bovist, en heel misschien Dwergbovist of Afgeplatte stuifzwam. Hoe grendel je dat af voor jezelf?
Allereerst: soorten met een stevige wortelstreng: Melige stuifzwam, Kleine bovist, Melige bovist (dat is makkelijk te herkennen).
Binnen die groep soorten met grote holten in het subgleba: Melige stuifzwam.

Overigens: er stond op de Diemerzeedijk (Diemerpark) in januari 2012 Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), Loodgrijze bovist (Bovista plumbea), en Afgeplatte stuifzwam (Vascellum pratense)

Standplaats Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), Diemerzeedijk (Diemerpark), 15 jan. 2012

 

Standplaats Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), Diemerzeedijk (Diemerpark), 15 jan. 2012

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum)

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), Diemerzeedijk (Diemerpark), 18 jan. 2012

  Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum)

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), Diemerzeedijk (Diemerpark), 18 jan. 2012

wortelstreng(rhizomorph) Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum)

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), wortelstreng (=rhizomorf), Diemerzeedijk (Diemerpark), 18 jan. 2012

  Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum)

Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), wortelstreng (=rhizomorf), Diemerzeedijk (Diemerpark), 18 jan. 2012


Verwisselbaarheid Melige stuifzwam:
Voor determinatie, zie Determinatietabel Stuifzwamachtigen

  • Dopheistuifzwam (Lycoperdon ericaeum)
  • Zachtstekelige stuifzwam (Lycoperdon molle)
  • Zwartwordende stuifzwam (Lycoperdon foetidum)
  • Kleine bovist (Bovista pusilla)
  • Melige bovist (Bovista aestivalis)
  • Kleine bovist (Bovista pusilla)
  • Ruitjesbovist (Calvatia utriformis)

Volgens de Gele Bijbel is Melige stuifzwam verwisselbaar met Dopheistuifzwam. Dat is een soort die mogelijk is uitgestorven. Wellicht komt dat omdat dophei (en deze stuifzwam soort) houdt van net iets vochtiger omstandigheden op zand en venige bodem. In de groot-regio Amsterdam is de kans op een vondst nihil, maar in het Gooi zijn nog enkele gebieden te vinden waar dophei telig wiert, zoals op de Postiljonhei, op de Zuiderhei, bij het Laarder Waschmeer, en bij het Laegieskamp. Dus als je verspreide bruine korreltjes ziet in zo'n gebied, dan is het oppassen.


Volgens Gerhardt is (in jong stadium) verwisseling denkbaar met Zachtstekelige stuifzwam (Lycoperdon molle), en met Kleine bovist (Bovista pusilla), mits in duinachtige terreinen.

Kleine bovist (Bovista pusilla) opperhuid verkleurt jong bij aanraking; wat wit is wordt bruin.
Zachtstekelige stuifzwam (Lycoperdon molle) en Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum) verkleuren niet bij aanraking maar raken wel hun zachte stekels of melige korrels kwijt.

Het onderscheid met Zachtstekelige stuifzwam (Lycoperdon molle) die de stekels al kwijt is, is lastiger. De onderhuid heeft bijna dezelfde kleur. De opperhuid van de Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum) is nogal variabel van kleur, als je de verschillende bronnen naast elkaar legt. Maar Melige stuifzwam heeft altijd een stevige wortelstreng, en Zachtstekelige stuifzwam nooit.

Als je de determinatiesleutel in de Vermeulen (1999, p. 541) volgt, dan ga je in de fout bij zeer jonge Melige stuifzwammen die nog wit zien. Die sleutel gaat ervan uit dat ze jong al geelbruin zien, maar dan zijn ze dus al wat ouder. Echt jong zijn ze wel degelijk wit.

Als je de determinatiesleutel in de Vermeulen (1999, p. 541) volgt, en je vondst is rijpend maar nog niet echt oud, dan is verwisseling mogelijk tussen Melige stuifzwam en Zwartwordende stuifzwam, als de laatste vrijwel kaal is.
Dat kan alleen als de Zwartwordende ook geen hoekige stekeltjes meer heeft. Dat is me een keer overkomen op een NMV-excursie. Een lotgenoot-fotograaf had als soorttest alvast alle stekeltjes eraf geveegd; je komt dan aanlopen, en denkt: "wat is dit nu weer voor soort?". Wat een fotograaf kan, kan een slak ook.

Standplaats Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), Diemerzeedijk, uitzicht op IJburg, 15 jan. 2012

Op forums zie ik verwisseling tussen Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum) en Melige bovist (Bovista aestivalis).
Volgens oudere literatuur kan dat niet: een bovist is rond, een stuifzwam heeft een steeltje.
In de latere literatuur kan dat wel: beide hebben een witte wortelstreng, beide kunnen een kort steeltje hebben, beide kunnen subgleba hebben.
Het enig overgebleven veldkenmerk-verschil tussen Melige stuifzwam en Melige bovist is de structuur van het subgleba: gekamerd (stuifzwam), ongekamerd (bovist). Oftewel een kwestie van knijpen: meerkamerig of gekamerd veert zo lekker als een spons met veel holtes. Niet meerkamerig veert niet zo lekker mee. En voor een fotowaarneming: ook een dwarsdoorsnee maken.

Standplaats duindoornstruweel, eventjes rechts hiervan ligt een van de vijf standplaatsen van Melige stuifzwam.
Standplaats Melige stuifzwam (Lycoperdon lividum), Diemerzeedijk, 15 jan. 2012

Op forums zie ik ook nogal wat inzendingen met zeer jonge, nog bemeelde Ruitjesbovisten (Calvatia of Handkea utriformis) langs komen. Dat is een van de risico's van het fotograferen: te jonge en te weinig exemplaren voor een determinatietabel maken dat je het juiste geslacht niet kunt bepalen. Vervolgens maak je wel een foto van de buitenkant, maar niet van de doorsnede, de binnenwand-kleur, en dergelijke. Thuisgekomen met de oogst foto's loop je vast. Wat in het veld al niet op naam te brengen was, is dat thuis vaak helemaal niet meer.

Voor vaststelling bij een jong exemplaar van een Ruitjesbovist moet je een stukje wrattige opperhuid wegkrabben (enkele millimeters dik). Bij de Ruitjesbovist komt er dan een olijfolieachtig (geel-groen) stukje onderhuid vrij. De Melige stuifzwam heeft ook die kleur onderhuid, maar die heeft een veel dunnere opperhuid om doorheen te krabben.

Voor macroscopisch determineren moet je zorgen voor meerdere stadia van dezelfde soort: jong en oud. Meestal staan die voor het gemak naast elkaar in het veld.

NMV-werkweek Zeeland, 2001
Doorsnede van Melige stuifzwam bij kunstlicht (Dat was de eerste en hopelijk laatste
keer, en ik was nog zo gewaarschuwd door Leo Jalink om dat niet te doen)
Het probleem van kunstlicht is dat je scherpte-diepte eraan gaat,
en dat het gleba-subgleba niet meer kleurecht is.



Bronnen: Bronnen:
Bates, S.T., Roberson, R.W. and Desjardin, D.E. (2009), Arizona gasteroid fungi I (Lycoperdaceae (Agaricales, Basidiomycota), Fungal Diversity 37: 153-207, San Francisco State University, San Francisco.
R. Philips (1981), Paddestoelen en Schimmels van West-Europa, Spectrum Natuurgids, pp. 246–251
Gerhardt (2006), De grote Paddenstoelen Gids (voor onderweg), Tirion Natuur, pp. 594–611
Hansen L. en H. Knudsen (1997), Nordic Macromycetes, Kopenhagen, Vol 3, p. 298–340.
R. Chrispijn e.a. (1999), Champignons in de Jordaan, pp. 157–161 (John Reijders)
H. Vermeulen (1999), Paddestoelen, Schimmels en Slijmzwammen van Vlaanderen, Wielewaal, Turnhout, p. 539–543.


Top