Taxonomie (stamboom):
Aardappelbovisten zijn ingedeeld in het geslacht aardappelbovist (Scleroderma), en zitten daarmee in de Aardappelbovistorde (Sclerodermatales). Ook het Weerhuisje (Astraeus hygrometicus) wordt daartoe gerekend.
De Aardappelbovistorde valt onder de Buikzwammen (Gasteromyceten), en Buikzwammen zijn Steeltjeszwammen (Basidiomyceten). Dat is de klassieke taxonomie op basis van (macroscopische en microscopische) vormkenmerken.

Tegenwoordig wordt DNA- en RNA-onderzoek gedaan naar genetische verwantschap. Dat onderzoek leidt ook tot een soort stamboom, zelfs tot meerdere stambomen (Zie: stamboom2).

UIt: Binder, M. & Bresinsky, A. (2002)


Genetisch gaat het om het aantal verschillende eiwitten. Dat aantal verschillen bepaalt de afstand tussen de soorten. Evolutionaire vooronderstellingen bepalen de ordening in de boomstructuur. En dat kan tot verschillende interpretaties leiden. In dit geval is daar sprake van. Er zijn meerdere ordeningen denkbaar binnen het geslacht Scleroderma. Dat betekent dat hier nog openingen liggen voor verder onderzoek. Dat betekent helaas ook dat er van beroepsmycologen voorlopig geen nieuwe Scleroderma-sleutel is te verwachten.
Het geslacht zelf valt binnen de familie. De familie valt binnen de Orde Boletales (boleetorde), en dat is op zich een doorbraak.

Aardappelbovist-soorten delen i.h.a. deze kenmerken:

  • vorm: meestal bolvormig, tolvormig, soms knolvormig, boonvormig of niervormig
  • pseudosteel e/o rhizomorfen is aan- of afwezig (sommige mycologen hechten hieraan waarde als soort-onderscheidend, anderen niet)
  • schil kenmerken: dikte, barstigheid (en dan ook kleur van de barsten), schubben (aan- of afwezig, afstaand of liggend), verkleuring, glans, patroon
  • apex (gat aan de top als de sporen rijp zijn)
  • gleba = (jong wittig, soms gelig, ouder bruinig, olijvig, violet of zwart) vruchtvlees (vlees kleur,everkleuring)
  • ecologie =samenlever, bodembewoner (nabije boomsoorten en bodemtype op de standplaats)

Terminologie:
Gleba = vruchtvlees, hiervan het fertiel weefsel (vruchtvlees waarin sporen worden gevormd).
Schil = aardappels hebben een schil, aardappelbovisten ook: de buitenkant, buitenwand of opperhuid.
Schildikte = dikte van het gekleurde schilletje tot aan het (meestal witachtige) vruchtvlees.
Patroon = op de schil zit een bepaalde vormgeving, al dan niet met schubjes en/of stekeltjes en/of barstjes daartussen.
Verkleuring = bij beschadiging van schil en vruchtvlees kan kleuromslag plaats vinden.
Beschadiging = oorzaken passief (krimp- en groeischeuren, vraatsporen) en actief (krabben, snijden, kaliloog).
Passieve beschadiging = het was al, een zo aangetroffen omstandigheid.
Actieve beschadiging = zelf aangebracht voor determinatie.
Beschadigingsoorzaak = elke oorzaak veroorzaakt specifiek eigen kleureffecten.
Rhizomorfen = gebundelde zwamdraden vormen een goed zichtbare pseudowortel en/of pseudosteel.
Pseudo= van echte steel, wortel, spreek je als er gespecialiseerde cellenweefsels te zien zijn.
Krabben = halverwege met wijsvingernagel (dunschillers), duimnagel (dikhuiden).
Krabrichting - boven naar onder
Doorkrabben = in pricipe krabben tot vruchtvlees in beeld komt, of anders tot meer dan 1 mm diep.

aardappelbovisten (tabellarische veldkenmerken)

soort schil-dikte krabben snijden huidkleurbarstwortel schubben grondsoort boompartner
Gele > 1 mm geel geel wittig-bruinbleekklein grofgeschubd kalkarm zand eik, berk
Uiige > 1 mm rood rood bruin bleekzeer variabel niet tot fijn geschubd kalkarm zand onbekend
Kale <= 1 mm bleekgeelviolet wittig-rood donkerzeer variabel schilvers rond apex zand, humus gemengd loof, linde
Kleine <= 1 mm rood violet gelig-bruin geligklein <0.5mm, aanliggend, geel omringd voedselrijk, kalkrijkeik
Wortelende <= 1 mm rood violet grijs-geelbruin bleekzeer variabel >1mm, opstaande randjes voedselrijk eik, linde

Hulpmiddelen:

  • determinatietabel of tabellarisch schema,
  • loep (10x), bedoeld voor de schubjes op de schil
  • mes, bedoeld om een doorsnede te maken van de top, dwars door de aanhechting heen
  • minischepje, bedoeld om de pseudowortel (en pseudosteel) geheel te fotograferen
  • Een meetlat, bedoeld om de doorsnede (grootte van het vruchtlichaam en de dikte van de schil) op schaal te fotograferen
  • Een fotobewerkingsprogramma om kleurenfoto's van de schilpatronen zwart-wit weer te geven

Er zijn twee determinatietabellen in omloop. Een van Vermeulen (1999) met twee duidelijke fouten erin, een van Michael Kuo voor Amerikaanse soorten, met tenminste een fout erin. Die van Kuo is gebaseerd op de Scleroderma monografie van Guzmán, De bron van Vermeulen is onbekend.

Voor een niet-geijkte versie voor Noord-West Europese soorten, zie op deze site determinatietabel aardappelbovisten van Noord-West Europa


Bronnen:
Hansen L. & H. Knudsen (1997), Nordic Macromycetes, Vol. 3, Heterobasidioid, aphyllophoroid and gasteromycetoid basidiomycetes, Kopenhagen, 444 pp.
Vermeulen, H. (1999), Paddestoelen, Schimmels en Slijmzwammen van Vlaanderen (determinatiesleutels aan de hand van veldkenmerken), De Wielewaal, Turnhout, 648 pp.
Gerhardt, E. (1999, 2006), De Grote paddenstoelen Gids (voor onderweg), 4e druk, Tirion, Baarn, 720 pp.
Rob Chrispijn ed. (1999), Champignons in de Jordaan (De paddestoelen van Amsterdam), Schuyt en Co, Haarlem
Kuo, M. (2011, July). The genus Scleroderma. In: MushroomExpert.Com
Binder, M. & A. Bresinsky (2002), Derivation of a polymorphic lineage of Gasteromycetes from boletoid anscestors. Mycologia 94, 2002, 85-98






Top