Verdroging: reliëf en waterbeheer (archief)
Als men een terrein opspuit, dan komt er uiteraard heel veel water mee. Dat moet ergens heen weg, door pompen of door afvloeien. Verdroging is een bedoeld proces in een slibdepot. Tijdens het baggeren zitten er drie delen water op een deel slib. Het depot is erop ontworpen om de bagger te ontwateren, en door het verdrogingsproces verlanding te bevorderen. Reliëf: stroming en stagnatie, laag en hoog peil Op het PEN-eiland heeft men gekozen voor afvloeiing. Men heeft op het verste punt van de baggerinstroom, in het noordoosten, recht tegenover de toen te bouwen centrale op twee plaatsen drie buizen in de dijkvoet aangebracht die het water langzaam om alle zweefvuil de tijd te geven om te bezinken, afvoeren naar het IJmeer. Het noordelijkste stel buizen functioneert nog redelijk goed. Het bos ligt beduidend hoger dan de pijp, en ontwatert ('stroomt') nog steeds. Het bos ligt ook hoger dan de rietvelden in het oostelijk deel van het eiland. De grond wordt er langzamerhand droger, en dat biedt andere plant- en boomsoorten een kans. De kruldistel is in grote getale aanwezig in het 'schietwilgenbos', en dat geeft aan dat dit gebied geheel volgens plan aan het verdrogen is. Het zuidelijkste stel pijpen ligt zichtbaar hoger dan een groot deel van het daar aanwezige rietmoeras, maar een duidelijk geconstrueerde veendrempel (1997), nu basaltdrempel (2000), weerhoudt het water onder normale omstandigheden van instroming. Het rietmoeras ontwatert niet zichtbaar ('stagneert'), ook regenwater blijft staan en het blijft daarom moeras. In het uiterste zuid-westen ligt het moeras het laagst op ongeveer +10 cm (t.o.v. IJmeer in juni '97; de winter van 1996-1997 kende geen overstromende rivieren). Zichtbaar effect waterbeheer Het PEN-eiland is wel omdijkt, maar wordt niet bemalen. Het grondwaterpeil volgt, vertraagd, de waterstand van het omringende IJmeer. Het beheer van het waterpeil van IJsselmeer (en IJmeer) heeft gevolgen voor de bosvorming. Buiten het groeiseizoen (in najaar en winter) houdt men het peil laag, om overstroming van de grote rivieren te kunnen opvangen. In het groeiseizoen (in voorjaar en zomer) houdt men het peil hoog, om droogvallen van waterlopen in Salland en Twente te voorkomen. Vanwege de drinkwaterbekken functie kan men het peil ook niet omkeren. Aan de verkleuring van de basaltblokken aan de voet van de dijk is te zien dat het waterpeil van het IJmeer soms 20-40 cm hoger staat dan in juni '97. Dat zul je ook zien als je gaat kijken bij de meest zuidelijk gelegen baggerpijpen. Er zit daar (soms) roestneerslag tot ongeveer 40 cm hoogte op de veendrempel die de binnenzijde van de dijk scheidt van het waterpoeltje van het veenmoeras. Bij hoog water en aanlandige wind kan er (eutroof) IJmeerwater binnenstromen via deze pijpen. Volgens de 'Concretiseringsstudie PEN-eiland' (p. 13) is de waterkwaliteit voedselrijk maar voldoet aan de algemene milieukwaliteit behalve voor de factor fosfaat. Grondwaterbuffering: kleilaag Er zit een kleilaag tussen het zuiden en oosten enerzijds en anderzijds het noorden en westen. Deze kleilaag heeft een groot grondwaterbufferend vermogen, en houdt de grote verschillen tussen de diverse grondwatertrappen in stand. Dat is informatie waarmee bij aanleg van een kreek rekening wordt gehouden. Doorsteekt men deze kleilaag, dan zal het noordwesten 'leegstromen' (versneld verdrogen), in welk geval er eerder een Iepen-Essenbos zal ontstaan. In het zuidoostelijk deel wordt dan de stagnatie opgeheven: de moerasvorming (moeraswilgen overheersen het boomtype in de rietvelden in het zuidoosten) zal verdwijnen en er zal daar dan versneld een schietwilgenbos ontstaan, bij gelijkblijvend waterbeheer voor IJsselmeer en IJmeer. De kreek zelf zal door de bij aanleg bedoelde getijdenwerking bij uitstek geschikt zijn voor rietruigte en griendwilgen. Aanleg van de kreek zal allereerst de bestaande vegetatie van het rietmoeras veranderen. Dit gebied ligt het laagst, en in een groot deel van het jaar lager dan het IJmeer-oppervlaktewaterpeil. Grondwatertrappen en grondsoort De Gemiddelde Hoogste Waterstand (GHW) typeert het groeiseizoen; de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLW) typeert de wintermaanden. De schietwilgenbos-vegetatie bevindt zich hoofdzakelijk in een zone met grondwatertrap IV-II met een GHW van ruim 40 cm en een GLW van 80-120 cm; de bodem bestaat hier deels uit vlakvaaggrond en veen in de ondergrond op een diepte van 70-120 cm diepte, en deels een gebied met poldervaaggrond. De lagere delen (meest rietmoeras- met wilgenstruweel-vegetatie) zitten in grondwatertrap II. Daar ligt de GHW dicht (20 tot 40cm) onder het maaiveld en de GLW 50-80 cm onder het maaiveld. De grond is overwegend poldervaaggrond en deels weideveengrond. Het allerlaagste deel met grondwatertrap I, GHW 0-20 cm, GLW 0-20 cm, met rietmoeras- en rietland-vegetatie, en met een weideveenbodem, zal bij aanleg van een kreek geregeld onderlopen. De allerhoogste delen van het terrein in het westen (ruderale ruigten) en zuiden (vlak onder de zeedijk) vallen in grondwatertrap VII met een GHW van 80 cm, en een GLW van 120 cm ten opzichte van het maaiveld. Diep genoeg voor essen en iepen. De grondsoort is hier overwegend vlakvaaggrond en poldervaaggrond. Een GLW van 120 cm is nog altijd aanzienlijk hoger dan aan de polderzijde van de Zeedijk, waar het grondwaterpeil op 120 cm onder N.A.P. zit. Er treedt dan ook kwel op vanuit het PEN-eiland, onder de Zeedijk door naar de sloot naast de weg. De GHW en GLW van de grondwatertrappen op het PEN-eiland hangen samen met het peil van het IJmeer en met de hoeveelheid neerslag. Bron: 'Concretiseringsstudie PEN-eiland', pp. 11-13. Reliëf in schema
|
Verlanding Verbossing Terug |
documentatie 1997 | http://www.xs4all.nl/~werthof/peneiland.html |