Bosvorming en bosontwikkeling (archief)
In het zuiden en oosten stagneert de waterstroming dankzij de geconstrueerde veendrempel, in het noorden en westen niet. Dat heeft direct gevolgen voor het soort bomen, en dus het soort bos dat kan ontstaan.
Sommige bomen kunnen niet tegen stagnerend water: schietwilg, zwarte populier en gewone es (Oecol. flora, Boeijink e.a.,2, 132,89). Andere soorten kunnen juist heel goed tegen stagnerend water: zwarte els, grauwe en geoorde wilg, laurierwilg.
Er groeien in het zuiden moeraswilgen vooral binnen de dijk (grondtrap II), maar ook aan de dijk, dus hoger gelegen (grondtrap IV), tevens elzen, populieren, berken, en meidoorns.

De Concretiseringsstudie vermeldt op de dijk Populus Tremula (ratelpopulier of esp), en Populus x Canadensis (grijze populier of grauwe abeel); beide stellen weinig eisen (Boeijink e.a.,2, 135, 140); beide zijn successie-indicator (Van der Werf, 1991, 272). Ze staan op de dijk vlakbij, en schuin tegenover de UNA-jachthaven.

De studie vermeldt geen Populus Nigra L. in het wilgenbroek; door ons is deze daar wel gezien aan de rand van 'griend' en ruderale ruigte aan de rand van een open plek in het bos. Ook maakt de studie geen melding van de eveneens aanwezige laurier- en kraakwilg.

Poelruit, en akkermelkdistel, maken hier meer kans, door minder woekeren van de grotere ruigtkruiden zoals de brandnetel en de braam.
Moeraswilgen(grauwe en geoorde wilg, laurierwilg) kunnen net als de zwarte els goed tegen stagnerend water, maar juist niet tegen stromend water in het groeiseizoen.
Moeraswilgen en zwarte elzen komen niet voor in het schietwilgenbos, maar wel in de zoom van het rietmoeras aan de dijk. De grauwe wilg houdt niet van zeeklei, de geoorde wilg houdt niet van voedselrijke grond, en beide grondsoorten zijn in het noordelijk deel royaal aantoonbaar aanwezig. Grauwe, geoorde, berijpte en laurierwilg prefereren relatief zure veengrond. Weideveengronden domineren het zuiden en zuidoosten. Dat is een betere voedingsbodem voor deze bomen (Boeijink e.a.,2, pp. 181-192).
De gewone es verdraagt noch stagnerend water, noch overstromingen(Boeijink e.a., 89). Dit in tegenstelling tot de zwarte es (een exoot) die vaak voorkomt op gronden met stagnerend water en tijdelijk overstroomde gebieden. (Boeijink e.a., 91).


Griendwilgstruweel: de amandel-katwilg associatie
In het westen en noorden van het PEN-eiland overheerst de schietwilg. Deze komt daar voor samen met andere zogenaamde griendwilgsoorten zoals de katwilg, amandelwilg, duitse dot en bittere wilg. Dat zijn wilgensoorten die van nature thuis horen in het winterbed van de grote rivieren. Het is de amandel-katwilg associatie. Het zijn struweelsoorten uit het wilgenverbond die het altijd al goed deden op de buitendijkse gronden langs de oude Zeedijk. Meer dan andere wilgen zijn ze bestand tegen overstroming in en buiten het groeiseizoen. Maar ze kunnen niet zo goed tegen stagnerend water, zoals in moerassen vaak voor komt.

Aan de dijk bij het schietwilgenbos staan ook gewone es en zomereik, stevig geworteld in het dijklichaam. Het bos zelf is nog te vochtig voor deze bomen, met name in het groeiseizoen.


Herkomst griendwilgen
De herkomst van de griendwilgen kan verklaard worden uit zaad. Veel griendwilgen zijn windverspreiders. Zaad meegevoerd met de wind kan een spontaan bos vormen, zelfs in 25 jaar. En die wilgensoorten stonden er al op de mee ingepolderde buitendijkse gronden. Waarschijnlijker echter zijn de wilgen ontstaan uit de bezinkingsmatten van wilgentenen die werden gebruikt om het baggerslib vast te leggen, en de matten die gebruikt werden om het dijklichaam vast te leggen.
De reden van deze aanname vormt het geringe aantal jonge wilgen met en eigen kluit in het bos, en het grote aantal volwassen soorten griendwilgen waarvan de tenen gebruikt werden om bezinkingsmatten te vlechten. Bijna alle griendwilgsoorten zijn in staat vanuit hun tenen te herleven.

Een mogelijke andere aanname is, dat de pioniersfase van het bos ten einde loopt. Dat kan, omdat veel wilgsoorten uitgesproken lichtminnaars zijn. In de schaduw van volwassen wilgenbroek kan alleen de amandelwilg nog kiemen. Wilgen zijn bij uitstek pioniers van open plekken vanwege de enorm grote lichtbehoefte bij aanvang.

Een boom die dat niet heeft is bij voorbeeld de gewone es. Die is bij uitstek als kiemer een schaduwplant (kiemt zelf onder braamstruwelen en onder volwassen elsen. Eenmaal groot, is het een enorme lichtminnaar die met een volle kroon alle licht wegneemt voor andere planten en bomen.

Tegenwoordig gebruikt men als bezinkingsmat een soort geotextiel(kunststof), zoals al is toegepast onder het proefeiland voor IJburg. Die proef is overigens niet goed bevallen.

In Bodemkunde van Nederland, deel II, p.200, staat een ecologisch bosvormingsproces-schema van de Nederlandse bosgemeenschappen. Sterk versimpeld weergegeven geeft dit schema aan hoe van nat naar droog, en van rijk naar arm een semi-spontaan of potentieel natuurlijk bos zich kan ontwikkelen.
Het schema houdt in dat bij uitdroging zonder noemenswaardige uitputting uit een schietwilgenbos een essenbos kan ontstaan, en een (zwarte) populierenbos, en vandaar uit bij doorzettende verdroging een fluitekruid- essenbos kan ontstaan.
Ook dat bij uitputting zonder noemenswaardige verdroging een elzenbroek kan ontstaan (mits het waterpeil van het IJmeer anders beheerd wordt), en vandaar uit een Berkenbroek kan ontstaan.
Ook in dat bij verdroging en uitputting een ontwikkeling mogelijk is van schietwilgenbos, via bijvoorbeeld zwarte populierenbos naar een iepenrijk bos (diagonaal in het schema).

Zwarte populier komt in het bos alleen voor aan de rand van de open plekken. Deze plekken zijn zeer schraal, humusarm en hebben verslempte klei als teellaag.

Een schietwilgenbos op langdurig zeer natte, zeer voedselrijke bodem (soms onder water) heeft als potentiële bos- en struweelgemeenschappen de associatie van amandel- en katwilg, fluitenkruidrijk-essenbos, en goudveil-essenbos. Op dit moment overheerst de associatie van amandel-en katwilg het bos. Essen hebben zich nog niet in het bos gevestigd.
 

Effect van kalk op successie bos

Indien de grond kalkrijk is, kan door verdroging zonder uitputting in theorie een elzen-essenbos of een iepenrijk bos ontstaan: iepen-essen bos met eik en esdoorn of een iepen-eikenbos met beuk en es. Deze bossen bieden meer mogelijke struweelgemeenschappen.

In theorie is het bosvormingsproces te versnellen door boomsoorten aan te planten die kenmerkend zijn voor een latere ontwikkelingsfase (potentieel natuurlijke vegetatie).
In praktijk pakt zo'n versnelling vaak minder gunstig uit: de bomen verzuipen soms omdat het nog te nat is, of overlijden aan vraat, omdat men het voedsel voor de aanwezige fauna heeft gesloopt bij de aanplant.

Het vermoeden van kalk op voor de wortels bereikbare diepte, is gebaseerd op boringen die verricht zijn op het proefeiland van IJburg. De lagen zijn daar vrij nauwkeurig in kaart gebracht.

Er blijkt daar helemaal niet zoveel pleistoceen zand aan de oppervlakte te zitten, zoals grondboringen op het PEN-eiland doen vermoeden, maar wel allerlei mengingen van kalkrijk zand, veen en zeeklei. Dit is de reden waarom huizenbouw op IJburg onverwacht duurder uitvalt: alle huizen zullen onderheid moeten worden.
Pleistoceen (kalkarm, rijnkiezel) zand zit alleen verwerkt in het dijklichaam, en in de spaarzame stortplaatsen her en der op het PEN-eiland.
 
Ruigtkruiden van het Schietwilgenbos.
Ruigtkruiden als milieu-indicator.
Wilgwijzer
Terug
 
 
documentatie 1997   http://www.xs4all.nl/~werthof/peneiland.html