1. |
a. |
Bladsteel bovenaan met klieren |
2 |
|
b. |
Niet aldus |
7 |
2.(1a) |
a. |
Blad hooguit 3x zo lang als breed, zelden langer, mannelijke bloemen met 5 of meer meeldraden |
Laurierwilg (Salix pentandra L.) |
|
b. |
Blad duidelijk langer dan 3x de breedte |
3 |
3.(2b) |
a. |
Twijgen hangend (treurwilg) |
4 |
|
b. |
Niet aldus |
5 |
4.(3a) |
a. |
Twijgen geel, aanvankelijk behaard |
(Salix alba 'Tristis') |
|
b. |
Twijgen groen of grijs en kaal |
Chinese Treurwilg (Salix babylonica L.) |
5.(3b) |
a. |
Bladen beiderzijds wit, aanliggend behaard, zilvergrijs tot blauwachtig glanzend; knoppen behaard; 2, zelden 3 meeldraden |
Schietwilg(Rood) (Salix alba L.) |
|
b. |
Niet aldus; bladbovenzijde glanzend groen |
6 |
6.(5b) |
a. |
Blad beiderzijds behaard, bovenzijde tenslotte vrijwel kaal; mannelijke bloemen met twee meeldraden |
Kraakwilg (Salix fragilis L.) |
|
b. |
Blad beiderzijds kaal; mannelijke bloemen met 3 meeldraden; schors in dunne platte platen loslatend (plataan-achtig) |
Amandelwilg (Salix trianda L.) |
7.(1b) |
a. |
Een deel van de knoppen (vooral bovenaan de twijg) tegenoverstaand, soms scheef, en een deel verspreid staand; blad beiderzijds kaal |
Bittere Wilg (Salix purpurea L.) |
|
b. |
Niet aldus |
8 |
8.(7b) |
a. |
Twijgen wit of blauwachtig berijpt (vooral de oudere twijgdelen); bladrand duidelijk gezaagd |
9 |
|
b. |
Niet aldus |
10 |
9.(8a) |
a. |
Bladen langwerpig lancetvormig, met tot 15 paar zijnerven; twijgen vrij dik |
Berijpte Wilg (Salix daphnoides Vill.) |
|
b. |
Bladen lancet- tot lijnvormig, met meer dan 15 paar zijnerven; twijgen vrij dun |
Kaspische Zandwilg (Salix acutifolia Wild.) |
10.(8b) |
a. |
Lage struik, vaak kruipend; bladen ovaal tot lancetvormig, hooguit 4 cm. lang, meestal kleiner, met gave, vaak ingerolde bladrand |
Kruipwilg (Salix repens L.) |
|
b. |
Niet aldus |
11 |
11.(10b) |
a. |
Bladen beiderzijds kaal of alleen op de hoofdnerf behaard |
12 |
|
b. |
Minstens de bladonderzijde behaard |
13 |
12.(11a) |
a. |
Blad langwerpig-lancetvormig, soms lijnvormig, rand fijn en scherp gezaagd |
(Salix Rigida Muehl.) |
|
b. |
Blad breed ovaal tot omgekeerd eirond, rand vrijwel gaaf |
(Salix magnifica Hemsl.) |
13.(11b) |
a. |
Bladen lancetvormig, meer dan 4x zo lang als breed |
14 |
|
b. |
Blad hooguit 4x zo lang als breed |
16 |
14.(13a) |
a. |
Merg wit; blad lijnvormig, met naar beneden omgebogen rand; bladonderzijde kroezig behaard |
Grijze Wilg (Salix elaeagnos Scop.) |
|
b. |
Merg bruinachtig; bladonderzijde dun viltig of kroezig behaard |
15 |
15.(14b) |
a. |
Bladrand vrijwel gaaf, vaak golvend en min of meer naar beneden omgebogen; blad lijn- tot lancetvormig, onderzijde dun viltig behaard |
Katwilg (Salix viminalis L.) |
|
b. |
Bladrand deels duidelijk oppervlakkig gezaagd tot gekarteld; blad lancetvormig, onderwijde wollig behaard |
Duitse Dot (Salix x dasyclados Wimm.) |
16.(13b) |
a. |
Twijgen met niet-geribd hout(bast verwijderen); blad meestal ovaal, met vaak een scheve, omgedraaide, spitse bladtop en afgeronde voet |
Boswilg(Waterwilg) (S. caprea L.) |
|
b. |
Twijgen met op het hout lengteribben (onder de bast) |
17 |
17.(16b) |
a. |
Blad omgekeerd eirond en hooguit 6 cm. lang; bladbovenzijde rimpelig |
Geoorde Wilg (Salix aurita L.) |
|
b. |
Niet aldus; blad langer dan 6 cm. |
18 |
18.(17b) |
a. |
Blad tot 15 cm. lang, met meer dan 13 paar zijnerven; bladsteel 1-2 cm; steunbladen relatief klein en al vrij spoedig afvallend |
(Salix aegyptiaca L.) |
|
b. |
Blad tot 10 cm. lang, met tot 13 paar zijnerven; bladsteel; ongeveer 1 cm.; steunbladen opvallend groot, en meestal lang aanblijvend |
Grauwe Wilg (S. cinerea L.) |