Metaalglanslibel Glanslibellen [Corduliidae] Somatochlora metallica  

  Waarnemingen:   Niet gezien in 2002 in het Laegieskamp.  
  Verspreiding:   Algemeen. Aanwezig in bijna alle Gooise uurhokken.  
  Vliegtijd:   Van 21 mei tot 24 september (top juni, juli).  
  Biotoop:   Plassen, kanalen, beken, en vennen, stilstaande wateren op de zandgronden en op laagveen, vaak in bosrijke omgeving, vaak bij steile, ondermijnde oevers. De waterkwaliteit is niet van belang, maar de waterdiepte (minstens een meter) en de wateroppervlakte (groter dan 150 vierkante meter) wel. Het biotoop bestaat vooral uit plassen zonder drijvende planten, met bos en een rietkraag.  
  Gedrag:   Jonge dieren blijven in de buurt van het water en jagen langs bosranden. Oudere libellen jagen en rusten hoog in de bomen. Geslachtsrijpe mannetjes vliegen onafgebroken boven het water of laag langs de oever. Ze blijven vaak stilstaan in de vlucht. Andere mannetjes worden verjaagd. Hun territorium is vaak tientallen meters lang. Als een mannetje even uitrust of gaat eten, wordt zijn territorium onmiddellijk ingepikt door een ander mannetje. Vrouwtjes laten zich zelden bij het water zien. Paringen worden zelden gezien.  
  Paring:   De paring begint in het water; als tandem verdwijnen man en vrouw in boomtoppen. Daar zijn ze 15 minuten aan kwijt. De meeste paringen vinden plaats van midden juni tot begin september.  
  Ei-afzet:   Vindt plaats in veen, vochtige grond, rottende bladeren, mos, meestal boven de waterspiegel of op de oever. Het vrouwtje zet de eieren af in afwezigheid van het mannetje. Het vrouwtje heeft een langere legboor dan andere soorten hebben, en die staat loodrecht op het achterlijf. Daarmee steekt ze de eitjes in de vlucht diep in de modder of in vochtige moskussens, en altijd op beschaduwde en beschutet plekken. Af en toe vliegt ze naar het water, en spoelt haar achterlijf schoon door dit tegen het water aan te slaan.  
  Ontwikkeling:   Na 4-14 dagen komen de eieren uit. Eieren die laat in de zomer zijn afgezet, overwinteren en komen in het voorjaar uit. De prolarve komt aan land uit het ei en loopt zo snel mogelijk naar het water toe, bij steile oevers gaat dat makkelijker. Jonge larven leven tussen waterplanten, oudere op en tussen modder op de bodem. Ze graven zich vaak in, en overwinteren ook ingegraven. Het larfstadium duurt twee tot drie jaar.  
  Uitsluiping:   Vindt plaats op de oever op 2-10 decimeter hoogte. De meeste imago's sluipen uit van eind mei tot midden juli.  
  Mobiliteit:   Honkvaste soort die door de agressieve territoriumdrift in lage aantallen voor komt en die niet snel nieuwe gebieden zal kolonialiseren.  
  Begeleiders:   Soorten van bosrijke biotopen:
Gewone pantserjuffer (Lestes sponsa),
*Vuurjuffer (Pyrrhosoma nymphula),
*Bruine glazenmaker (Aeshna grandis),
[Een * staat bij de aangetroffen soorten in en om 't Laegieskamp.]
 

  Metaalglanslibel is te verwarren met de: Smaragdlibel (Cordulia aenea)
De Smaragdlibel is vooral een voorjaarssoort, terwijl de Metaalglanslibel een zomersoort is.
Het makkelijkst onderscheid tussen beide soorten is de plek op het achterlijf waar de knotsvorming begint: bij de Metaalglanslibel begint die halverwege, bij de Smaragdlibel pas op tweederde van het achterlijf (gezien vanaf de kop).
Volwassen mannetjes Metaalglanslibel hebben een glimmende metallic groene tekening, die bij het ouder worden koperkleurig wordt.
De groene kleur van mannetjes Smaragdlibel zit meer aan tegen bruin- tot zwartgroen aan dan tegen het groen- tot kopergroen van de Smaragdlibel.
Over het algemeen komen beide soorten voor in min of meer het zelfde biotoop, en vaak in dezelfde uurhokken.
 
  Foto's:   http://www.ulstermuseum.org.uk/dragonflyireland
http://perso.wanadoo.fr/ramieres
http://www.libellen.jochen.de/
 

werthof.home.xs4all.nl/libellen.html::
libellen::libellen=>glanslibellen