Kleine roodoogjuffer | Waterjuffers [Coenagrionidae] | Erythromma viridulum |
Kleine roodoogjuffers trof ik in 2002 alleen aan in het noordelijk kilometerhok van het Laegieskamp, nabij de woonwijk Ministerkwartier Naarden. Dat is net iets minder roerig water; er varen geen bootjes door. De waterlelie doet het er beter dan de gele plomp, en dat is vaak al een aanwijzing voor een beter milieu voor deze juffers. | ||||
Zie: | Vliegtijden tabel |
|||
Foto's: | Gemaakt in het Laegieskamp in 2002.
Foto pagina. |
|||
Verspreiding:
Tuinvijversoort. Zuidelijke soort, nu algemeen. Vooral in warme zomers veel exemplaren. Larven zijn niet in staat strenge winters te overleven. Vliegtijd: Van 13 juni tot 28 oktober (top: juli-augustus). Biotoop: Vijvers, vennen, sloten, kanalen, en rivierarmen met voedselrijk water en een rijke ondergedoken vegetatie. De kleine roodoogjuffer is minder kritisch op het soort vegetatie dan de Grote roodoogjuffer. De voorkeur gaat vooral uit naar fijnbaldige waterplanten zoals gedoornd hoornblad, vederkruid, fonteinkruid, en draadalgen, maar riet en knolrus voldoen ook. Ook kroos, flab en zelfs drijvend veenmos is bruikbaar. Voor ei-afzet geschikt zijn ook waterlelie, gele plomp, kikkerbeet en watergentiaan. Gedrag: Jonge dieren trekken soms ver weg van het water. De nacht brengen ze door in groepen. |
||||
Paring: | Mannetjs vliegen laag boven het water en rusten uit op drijvende planten en flab. Ze komen weinig bij de oever. Paring vind plaats van half juli tot eind september. | |||
Ei-afzet: | Eieren worden afgezet in tandem. Het mannetje klampt zich vast aan de plant, en het vrouwtje zoekt een passend plekje onder de waterspiegel. | |||
Ontwikkeling: | De eieren komen na enige weken uit. De larven overwinteren 1-2 keer. | |||
Uitsluipen: | De larven sluipen uit op de drijvende bladeren van waterlelie en gele plomp. | |||
Begeleiders: |
Dit zijn de zes algemeenste soorten in het haf district: *Houtpantserjuffer (lestes viridis), *Lantaarntje (Ischnura elegans), *Paardenbijter (Aeshna mixta), *Gewone oeverlibel (Orthetrum cancellatum) en Bloedrode heidelibel (Sympetrum sanguineum). [Een * staat bij de aangetroffen soorten in of bij 't Laegieskamp.] |
|||
Verwisselbaarheid |
Grote roodoogjuffer (Erythromma najas) Drie kenmerken (mannetjes): de zijkant van segment twee, de zijkant van segment 8 en de aan- of afwezigheid van een X-teken op het tiende (laatste) segment. Mannetje Grote roodoogjuffer heeft geen kruis op het tiende segment, en de zijkanten van segment 2 en 8 zijn niet blauw gekleurd, het achterlijf is grotendeels zwart. Mannetje Kleine roodoogjuffer heeft wel een kruis op segment 10 en wel blauwe berijping op segment 2 en 8. Twee kenmerken (vrouwtjes): het wel of niet onderbroken zijn van de schouderstreep, en de kleur van de onderkant van de ogen. Kleine roodoogjuffer vrouwtjes hebben een ononderbroken schouderstreep en een groenige onderkant van de ogen. Grote roodoogjuffer vrouwtjes hebben een onderbroken schouderstreep en een gelige onderkant van de ogen, Zitplaatsverschillen: De Grote zit graag op de wat grotere drijvende bladeren. De Kleine zit vaak op smallere drijvende bladeren en op flab, maar vaak valt dat niet op, want beide soorten verkiezen het zelfde biotoop. Twee gedragsverschillen: Mannetje 'Grote roodoog' zit in rust horizontaal, en mannetje 'Kleine roodoog' houdt in zit meestal het achterlijf iets omhoog. Mannetje 'Grote roodoog' staan diagonaal in de lucht als hij in tandem helpt eitjes af te zetten. Mannetje 'Kleine roodoog' staan horizontaal in de lucht als hij in tandem eitjes helpt afzetten. |
|||
Meer foto's: |
http://perso.wanadoo.fr/ramieres
http://fly.to/dragonflies |
http://werthof.home.xs4all.nl/libellen.html:: libellen::juffers=>kleine roodoogjuffer |