plaagsoorten: -essentaksterfte -canadese kornoelje -iepziekte -reuzenberenklauw -veelbloemige roos |
Deze pagina gaat over bramen in het algemeen, over de Dijkviltbraam en over hoever hij van ons z'n gang mag gaan. Uiteraard gaat de pagina ook over wat je niet moet doen, en juist wel kunt doen om hem af en toe wat terug te zetten, en waarom wel of niet. |
Exoten: Dijkviltbraam (Rubus ameniacus)Er zijn veel braamsoorten, zoveel dat de meeste floristen hun ogen er liever voor sluiten dan ze uit te sleutelen en te melden op Waarneming, op Telmee of bij de Verspreidingsatlas. Er zijn maar liefst 220 soorten in Nederland, als het er niet meer zijn, en de Heukels (flora) schiet hopeloos tekort op dat vlak. Een brochure van de VBNE brengt uitkomst: niets doen is veel goedkoper. (Voor zover dat kan. Hier kan dat niet).Spoorzicht heeft een fantastische braamkwaliteit: groot, zwart, sappig, uitstekend om jam mee te maken. Hij groeide aanvankelijk aan de spoordijk, en daarom noemen we hem "Spoorbraam". Dat is natuurlijk niet z'n echte soortnaam. Hij heet Dijkviltbraam, en is een invasieve exoot, een plaagsoort van niet-inheemse herkomst. Zoals alle plaagsoorten vormt Dijkviltbraam niet altijd een plaag, maar hij kan gaan woekeren, en dan gaat dat ten koste van de inheemse flora, en van de insecten die daarvan afhankelijk zijn. Als je een plaagsoort te lang laat gaan, dan raken paden overwoekerd, en verdwijnt een deel van de flora (en die komt ook nooit meer terug). En dat risico is het grootst als er niet genoeg vrijwilligers zijn. |
Dijkviltbraam is de lievelingsbraam van het grote publiek, want je kunt hem eten, hij bloeit overdadig, en er komen veel insecten op de bloemen af.
Zo'n braam ga je dus niet zomaar weg halen. Daar moeten redenen voor zijn, en die redenen zijn plaatsbepaald: voor elke plek gelden andere regels. In z'n algemeenheid kun je stellen: braambeheer is vrijwilligerswerk dat verlicht kan worden door beroepsmatig stukken uit te maaien (en vooral door niet te klepelen). Het streven is gericht op:
Voor de grondeigenaar (gemeente) gelden aanvullende beperkingen (oevers moeten 1x per 2 jaar braamvrij gemaaid worden, op een oever kun je geen braamwortels trekken; terrein ingangen moeten vrij zijn). Hoe haal je Dijkviltbraam weg?
|
R-J. Bijlsma, Haveman, R. en L. Reutelingsperger, Bramenland Nederland (soortenrijkdom en natuurwaarde), VBNE, Reeks Ontwikkeling+Beheer Natuurkwaliteit (OB+N), Driebergen, z.j. (2023), 83 pp. In augustus 2023 stond in de NRC in de rubriek Wetenschap een bespreking van deze brochure, met daarin een aantal spraakmakende uitspraken. Bramen horen hier thuis, en een rücksichtloze bestrijding ervan is zinloos, geld- en energieverspilling en leidt de aandacht af van de echte oorzaken. M.a.w. niets aan doen is veel goedkoper, en zinvoller in extensief beheerde natuurgebieden (buiten de Randstad, maar die inperking stond er niet bij). Er worden allerlei redenen aangestipt waarom bramen ecologisch van belang zijn. Er wordt ook benadrukt dat bramen een natuurlijke successie vormen van open veld naar gesloten bos. Meer licht in een bos toelaten bevordert de braamgroei. Je kunt erop wachten. Na 12 jaar stop verbraming, verliest de braam zijn domimante positie, omdat boomgroei onder de braamstruiken doorbreekt en met de dan inmiddels gesloten boomkruinen die dominantie overnemen. Het is duidelijk dat de auteurs een bostype voor ogen hebben waarin bomen in 12 jaar tijd zo snel kunnen groeien, want dat spreekt al niet van zelf, en van braamsoorten die niet in Spoorzicht voor komen. Het is ook duidelijk dat bosbeheer gericht op dunning ("meer licht in het bos") niet speelde bij de journalisten van de NRC (in Spoorzicht speelt dat juist wel, omdat dunning zorgt voor minder monotonie, meer variatie en daardoor minder ziekten in de houtopstanden, dat is althans de redenering). Weghalen van bramen zonder plan heeft weinig zin, ze komen zo weer terug en hun zaden kunnen mogelijk 100 jaar kiemkrachtig blijven. Er zijn zo'n 220 soorten bramen in Nederland, waaronder enkele exoten zoals Dijkviltbraam(Rubus ameniacus), een spoorbegeleider, een soort die buitengewoon snel groeit en daarom wel degelijk moet worden bestreden. Waar de auteurs (en journalisten) totaal niet op ingaan, is de rol van braamwortels, en dat is een gemiste kans, zowel voor terreinbeheer, als voor soortbehoud. Men heeft het steevast over kiembaarheid, zaad, maaien en begrazing, maar niet over wat er ondergronds gebeurt. |
Vanaf pagina 69 blijkt het dan toch wat subtieler te liggen. Onzorgvuldig beheer van braamrijke begroeiing kan leiden
tot schade aan de biodiversiteit, bijvoorbeeld aan autochtone houtgewassen en de (kleine) fauna.
Zorgvuldig beheer begint met inventarisatie van aanwezige flora en fauna. Bij heg, houtwal en bosrandbeheer is de tijd die verstrijkt tussen volgende en volgende ingreep van belang. Plantensoorten die geen langlevende zaadbank produceren zijn gedoemd te verdwijnen als je niet bijtijds de bramen opnieuw terug zet, en dat wreekt zich met name na het dunnen van dikkere houtopstanden. Meer licht op de bodem (door boomkap en struweelherstel) bevordert braamgroei, en gaat ten koste van de kruid- en witbollaag. Op pagina 75 volgt dan eindelijk de Viltdijkbraam (de Diemer Spoorbraam) die in een zo vroeg mogelijk stadium bestreden moet worden. In grote delen van Laag Nederland lijkt de strijd tegen Viltdijkbraam al verloren. Begrazing helpt niet. Het enige dat lijkt te helpen is jaarlijks maaien (jaren lang). Hoezo verspilling van geld en energie? Hoezo leidt het af van de eigenlijke oorzaken? Die kennen we hier immers, gelegen onder de rook van Schiphol, snelwegen en Amsterdam-Rijn kanaal. De echte oorzaken kunnen niet worden aangepakt, de braam kun je wel aanpakken. Op pagina 76 staan de kenmerken van de Dijkviltbraam. En dat werd tijd, want met 220 soorten bramen in Nederland krijgen waarnemers grote moeite om hun vrijwilligerswerk te doen. De meeste mensen kijken niet eens meer naar bramen omdat ze toch niet determineerbaar zijn. Niet met een flora in de hand. In Laag Nederland is de Dijkviltbraam bijna overal de enige overgebleven Zwarte braam. De soort houdt van voedselrijke grond, komt voor in het HAF district, op zand, laagveen en klei, maar ook langs rivieren in het pleistocene gebied. De naam viltbraam dankt het aan de bladonderkant die bleekgrijs viltig is behaard. Meest opvallend is de koepelvormige groeiwijze en en de opmerkelijke stekels: 4-8 per 5 cm loot, afstaande aan de basis verbrede roodverkleurde, rechte stekels; ook de bloeiwijze is stekelig. De waslijst van determinatiekenmerken is te groot om zinvol te zijn. Je hebt meer aan praktische tips in de trant van:
Of maak foto's van die 3 kenmerken. |
Hoe moeilijk kan het zijn?In 2002 brachten we een bezoek aan de stichting Das en Boom in de buurt van Nijmegen (Beek-Ubbergen). Er is nu weinig meer over te vinden. Rond 2002 hielden vrijwilligers zich bezig met het optimaliseren van dassen leefgebieden. Ze hadden allerlei braamgereedschap, zelf uitgevonden en gemaakt, en legden gevlochten Zeeuwse heggen aan in het rivierenlandschap.Ze gaven cursussen in ruil voor mankracht, en wij deden mee aan een actie ontbraming van een dassenburcht. Ontbraming betekende voor hen het verwijderen van het wortelstelsel, want duidelijk was: "maaien helpt niet (genoeg)". Daar waren we zelf inmiddels ook achter. Deels door eigen inzet, deels door gemeentelijke inzet. De gemeente laat bramen op oeverwallen klepelen. De oever schoonhouden is een wettelijke plicht (opgelegd door het waterschap), dus een gemeentetaak. Door klepelen krijg je verharde, verslempte grond waarop alleen nog (Dijkvilt)braam en Veelbloemige roos kunnen groeien. En zich dus uitbreiden. Wortels gaan niet dood van klepelen. Braam en roos overleven klepelwerk. Een jaar later worden de struiken hoger (omdat de wortel weer een jaartje sterker is), en moeilijker bestrijdbaar, maar ze bloeien dat jaar niet, en dragen dus geen zaad. Het argument om ermee door te gaan: klepelen is zo lekker goedkoop, en je hoeft niets op te ruimen. Planten gaan vanzelf dood, is het bezuiningingsverhaal voor goedkoper werk. Dat planten vanzelf afsterven is, in nat bos, een leugentje om bestwil. De wortels sterven niet af, hooguit de ranken. Het is net als met een iep die je velt (vanwege de ziekte). De stam is eraf, maar de wortel leeft door. Elk jaar zijn nieuwe kansen op werk, dat is de beloning voor goedkoper werken. Vroeger liet de gemeente langs slootkanten bramen maaien, mechanisch (bosmaaier, motorzeis). Als je Veelbloemige roos, Dijkviltbraam en dauwbraam verhakselt, dan blijven alle stukjes achter op de bodem, niet harkbaar (dus verruiging door vermesting) vanwege braam- en rooswortels die blijven staan en weer uitlopen. Maaien is lekker goedkoop, maar niet bepaald effectief. |
Wat deden we zelf?In het begin knipten we de stengels laag bij de grond af, en we knipten ons wezenloos. Maar iedere keer kwam braam weer opzetten. Knippen hielp niet afdoende.Daarna zijn we gaan maaien, eerst met de zeis (sloothaak). Dat heeft een voordeel en een nadeel. Het voordeel is dat je het maaisel op het blad kunt afvoeren naar een houtstapel om te drogen. Het nadeel is dat dit een vorm van power zeisen is; het vergt fysieke kracht en concentratie. Een metalen paaltje of afgezaagde boomstam, en je kunt een nieuw zeisblad bestellen (50 euro per fouttref). Na de handzeis kwam de motorzeis. Die heeft een voordeel en een nadeel. Het voordeel is dat het minder fysieke kracht vergt (en dus veel sneller gaat). Het nadeel is dat je het maaisel niet kunt opruimen, niet kunt wegharken (tussen de wortelstobben). Door meer strooisel verrijkt de bodem, en komen er nog meer bramen (en brandnetels). Daarna kwam de hak (het houweel, of bij Das en Boom: de drietand). Als je gezeist of gemaaid hebt, en 3 maanden wacht, dan groeien de wortelstobben weer uit. Je kunt dus goed zien waar ze zitten. En pas dan hak (en trek) je de worteldraden eruit. Dat heeft 2 voordelen; het duurt jaren voor de braam het gebied herovert, door gras in te zaaien in de gehakte strook komt witbol sneller terug, en daarna de flora die nodig is voor de fauna. Het hak- en trekwerk heeft beslist ook een nadeel: de schimmeldraden in de bodem (mycoflora) lijden onder de ingrepen. Het kan dus beslist niet ieder jaar, overal tegelijk, en op dezelfde manier. Gefaseerd werken is noodzaak in vrijwilligersland. Je moet schema's maken, je moet je er aan houden, en zonder gestructureerd denken over meerdere jaren kom je er niet. |
![]() |
Startpagina |