Kleine bovist
(Bovista pusilla)
NMV Ga 202070
Taxonomie (stamboom):
Kleine bovist is een soort uit het geslacht Bovist (Bovista).
Voor deze groep bestaan aparte beschrijvingsbegrippen, zoals gleba, subgleba, e.d.
Voor uitleg, zie hier,
Voor de gebruikte determinatietabel zie daar. |
|
|
Foto's: Kleine bovist: kenmerkend zijn "rijstkorrels", kleur, en grove opening
Westerhei, voet Aardjesberg, 7 okt. 2004
Diameter circa 2.5 cm. |
Veldkenmerken Kleine bovist:
Jong wit, zemelig, bolvormig, eivormig tot peervormig (Gerhardt, Vermeulen).
Iets ouder: bruinverkleurend, fijnkorrelig. (Gerhardt)
Nog ouder: grijs bruin (met een geeltint) tot olijfbruin
Fijn korrelig (Gerhardt) tot grof zemelig (Vermeulen).
Vaak kenmerkende korrels op binnenwand van oude exemplaren (Kiesel in MycoKey).
Verkleurt jong bij beschadiging (van wittig naar bruin of steenrood).
Grijsbruine wortelstreng (Vermeulen) (ecotype of fenotype).
Bovist meestal zonder voet (Vermeulen).
Tot 3 cm doorsnee (Vermeulen).
Vruchtlichaam volledig bovengronds (Vermeulen).
Opening op de top niet kegelvormig-verhoogd (Vermeulen).
Nooit subgleba (Nordic).
Groeit uitsluitend op de grond (Nordic).
Binnenwand grijs-bruin (Nordic).
|
Kleine bovist verkleurt (linker was wit) |
Toen ik hem uitgroef, werd hij bruin |
De rechter (geliger) verkleurde niet |
Biotoop:
Saprofyt, bodembegroeier.
Kleine bovist staat meestal op iets minder kalkrijk zand dan de Melige bovist.
De Kleine komt ook voor op kalkloos en kalkarm zand.
Kleine bovist wordt vooral aangetroffen op droge zandgrond
in duingraslanden, duindoornstruwelen,
schrale mosrijke graslanden,
in open gemengde bossen, en in heideterreinen
(vaak bij kalkrijke fietspaden).
Het is vooral een soort van zomer en herfst.
|
Zo ontstaat de opening |
Wratjes en Scheurtjes |
Wratjes houden stand |
Opmerkelijk is dat Vermeulen stelt dat de binnenhuid (bij rijping) bruin wordt,
terwijl Bates e.a. deze beschrijven als geel. Op deze foto's is de binnenwand misschien bruin te noemen,
maar ik zou het voor midden- en rechterfoto benoemen als steenrood.
Misschien heb ik geflitst, dat geeft vaak roodtinten bij bovisten, die je met het blote oog normaal niet ziet.
Aan de glebakleur ligt dat niet, zie de kleurcodes van Bates in de samenvatting onder aan deze pagina.
|
Regio:
Volgens de verspreidingsatlas is de soort gevonden in Amsterdam-Noord en op de Gooise heide (Franse kamp, Bussummerheide).
In Champignons in de Jordaan (1999, p.160 ) schrijft John Reijnders dat het een soort is van zandige opspuit terreinen rondom de stad.
In een grijs verleden stond de Kleine bovist in Ruigoord, maar dat is allang niet meer zo.
Hij is zeldzamer dan de Loodgrijze bovist, en door z'n omvang (zo'n 2 cm doorsnee) zie je 'm makkelijk over 't hoofd.
Dat neemt niet weg dat er dus voortdurend nieuwe kansen ontstaan rondom steden. In Amsterdam kun je denken aan
de nieuwe opgespoten eilanden van IJburg die voorlopig nog niet bebouwd gaan worden.
|
Verwisselbaarheid:
Melige bovist (Bovista aestivalis) is duidelijk een andere soort dan
Kleine bovist (Bovista pusilla )
(Vermeulen, 1999, p.540 en Gerhardt, 2006, p.604):
- Melige bovist heeft een tot 15 mm hoge steelvoet, vaak met subgleba (steriel weefsel), en
Kleine bovist heeft geen steelvoet,
en zelden subgleba (steriel weefsel).
- Melige bovist verkleurt niet bij aanraken,
Kleine bovist verkleurt wel (van wit naar bruin).
- Melige bovist is jong onderaan het bolletje vaak opvallend oranjebruin,
Kleine bovist is nooit oranjebruin aan de onderkant van het bolletje.
- Melige bovist is oud bruin en fijnzemelig,
terwijl Kleine bovist oud bruin en grofzemelig is.
- De binnenwand van de Melige bovist is geel tot grijsbruin en kaal op leeftijd,
de binnenwand van de Kleine bovist is grijsbruin en kaal op leeftijd,
maar behoudt nog heel lang "rijstkorrels" (restanten van de buitenwand).
|
Sommige
verschillen zijn belangrijker dan andere verschillen.
Wel of niet verkleuren bij aanraken van jonge exemplaren, is heel sterk.
Wortelstreng kleur (indien geen verdroogd exemplaar) is net zo'n zwak argument
als de oranjebruine gloed van alleen een jonge melige bovist (ecotypes of fenotypes).
Andere kenmerken zijn elk op zich minder sterk. Bij oudere exemplaren zoals deze,
moet je vaak kijken of er jonge exemplaren naast staan. En ook dat geeft een risico,
want Kleine bovist staat meestal dichtbij en vaak tussen Melige bovist en
Melige stuifzwam in (dat risico bestaat in het kalkrijk duin, niet op de pleistocene heide). |
Dwergbovist (Bovista limosa)
lijkt nauwelijks op Kleine bovist.
Dwergbovist heeft geen wortelstreng, groeit niet volledig bovengronds,
heeft als enige van deze drie een topopening die kegelvormig verhoogd en rafelig wordt,
en het is de kleinste bovist van deze drie (van hooguit een centimeter doorsnee). |
Determinatielijst en Bronnen:
Zie Hier.
|
Samenvatting Kleine bovist:
VR. maat: 0.7-3 cm doorsnee, 10 tot 40 mm
hoog.
VR. vorm: bolvormig, al dan niet soms in
de breedte of in de hoogte wat afgeplat.
Wortelstreng: meestal grijsbruin, met erin
vast gegroeide bodemresten.
Buitenwand kleur: is aanvankelijk wit, en
wordt gaandeweg geelachtig wit(3A2), bleekgeel
(3A3), geelachtig grijs(3B2) en ten slotte
matgeel(3B3-4).
Buitenwand structuur: jong grof
zemelig.
Als de buitenwand slijt en langzaam vergaat,
ontstaan er steeds meer kleine, onregelmatig
gevormde scheurtjes in, en daar doorheen is de
binnenwand te zien.
Rondom die scheurtjes ontstaan steeds meer dunne,
fragiele, vaak opstaande, soms vlokachtige,
eilandjes (wratachtig), die dan langzaam weg
slijten, maar vaak nog lang als rijstkorrels op
de binnenwand blijven zitten.
Binnenwand kleur: wordt bij bejaarde
gevallen bleekgeel(3A3), geelachtig grijs(3B2) en
uiteindelijk matgeel(3B3-4),
Binnenwand structuur: glad (maar met
rijstkorreltjes), kaal, papierachtig, mat, en is
behoorlijk slijtvast.
Gleba: grijsachtig geel(4B-C3-5) tot
olijfkleurig(3D4-5), katoenachtig.
Subgleba: grijsachtig geel(4B3-4), compact
(enkelkamerig), en vaak gereduceerd.
Seizoen: juli tot oktober (boreaal:
zomer-herfst)
Standplaats: op open, zonnige plaatsen, in
droge graslanden, op mosrijke plaatsen, droog
kalkhoudend zand (langs fietspaden op de hei), in
de duinen , bij (spoor-)wegen op de taluds
(aangelegd met zeezand), op recreatiestranden
langs de randmeren van de Flevopolders (aangelegd
met Zuiderzeezand).
Op de standplaats zijn vaak ook stuifballen,
Melige bovisten, en Melige stuifzwammen te vinden.
In de V.S. in loof- en naaldhout (specifiek eik
en juniperus), onder de bomen op de strooisellaag
en in open land.
Verspreiding: van Groenland tot in de
tropen; Afrika, Amerika, Europa, China.
Synoniemen: Globaria pusilla [Batsch]
Quél. 1873, Bovistella pusilla [Batsch]
Lloyd 1910, Bovista xanthoderma Vittad. en
vele anderen.
Er bestond een ecotype onder de naam: Bovista
pusilla ss.lat, incl B. aestivalis; Deze heeft op
oudere leeftijd iets meer geel in het grijs, een
witte wortelstreng, en gladde (naar nu blijkt
dus nog onrijpe) sporen.
Volgens recente inzichten is dit waarschijnlijk
een ecotype van de Melige bovist (Bovista
aestivalis).
Bovista colorata, Bovista polymorpha, en Bovista
pusilliformis heten nu allemaal Bovista
aestivalis [Bonord.]Demoulin
De Kleine bovist heet volgens de nieuwste
inzichten nu Bovista dermoxantha [Vittad.] De
Toni of Lycoperdon cf. dermoxanthum
Vittad.
Bron o.a.: Bates e.a. (2009, p. 184),
MycoKey.
Kleine bovist (Bovista pusilla [Batsch] Pers. 1801)
|
Top
|