Kenmerken:

• Bekervormig.
• Beker buitenkant: bleekbruin tot donkerbruin behaard. Circa 10 mm hoog.
• beker deksel: wit vlies. Bij rijping scheurt het vlies open.
• Beker binnenkant: gestreept.
• Eitjes (peridiolen): wittig.

In de beker liggen "eitjes" (peridiolen) in het nestje. Een eitje bevat sporen. Elk eitje zit met een klein draadje vast aan de bodem. Dat draadje is een katapult. Als er regen valt op een rijp eitje, dan wordt het weggeslingerd.

Biotoop:
Loofbossen, parken, tuinen op dood hout en plantenresten.
Op hopen houtsnippers, en langs de randen van houtsnipperpaden, dan vaak net onder overhangende begroeiing van bramen en/of brandnetels.

Houtsoorten:
Maakt weinig uit: vaak els, wilg, soms berk. Ook op plantenstengels en stengels van struiken.

Verwisselbaarheid:

• Bleek nestzwammetje (Cyathus olla)
• Geel nestzwammetje (Crucibulum crucibuliforme)
• Mestnestzwammetje (Cyathus stercoreus) [NMV Ga 207020].
  Het is een duinsoort, op konijnenkeutels, spaanplaat, helmgras.

Bronnen:
Vermeulen, p. 536; Gerhardt, p. 622; G.J. Keizer, p. 143; Phillips, p. 255; Champignons, p. 157. Breitenbach II, p. 378-381.

R. Philips (1981) Paddestoelen en Schimmels van West-Europa, Spectrum Natuurgids, pp. 246-251
Gerhardt (2006), De grote Paddenstoelen Gids (voor onderweg), Tirion Natuur, pp. 594-611
Hansen e.a. (1997), Nordic Macromycetes, Kopenhagen, Vol 3, p. 298-340.
R. Chrispijn e.a. (1999), Champignons in de Jordaan, pp. 157-161 (John Reijders)
H. Vermeulen (1999), Paddestoelen, Schimmels en Slijmzwammen van Vlaanderen, Wielewaal, Turnhout, p. 539-543.